Springen Artikel 207 - Vlaggen

  1. Volledig rode en volledig witte vlaggen moeten worden gebruikt om de hierna volgende onderdelen van het parcours aan te geven:
    a. De startlijn. Deze moet ook met een letter S worden gemarkeerd (art. 204.6).
    b. De begrenzing van de hindernissen: De vlaggen kunnen bovenop worden bevestigd aan ieder deel van de vleugels of staanders van de hindernissen, maar mogen er ook los van staan. Eén rode en één witte vlag moeten een rechte hindernis begrenzen en tenminste twee rode en twee witte vlaggen moeten een breedtehindernis begrenzen. Zij moeten ook worden gebruikt om de hindernissen op het oefen- of losrijterrein (art. 244) te begrenzen. Op het oefen- of losrijterrein is het ook toegestaan de vleugels of staanders met een rode of een witte top (tape) te gebruiken in plaats van vlaggen. 
    c. De verplichte doorgangen. 
    d. De finishlijn. Deze moet ook met een letter F worden gemarkeerd (art. 204.6). 
  2. Bij de hindernissen, de start- en finishlijnen en bij verplichte doorgang(en) moet de deelnemer tussen de vlaggen doorrijden, met de rode vlaggen aan zijn rechterzijde en de witte vlaggen aan zijn linkerzijde. 
  3. Als een deelnemer de vlaggen aan de verkeerde kant passeert, moet hij terug rijden en op de juiste wijze tussen de vlaggen door rijden alvorens zijn parcours te vervolgen. 
  4. Het omver rijden van een vlag wordt niet bestraft. Indien een vlag van een hindernis, een verplichte doorgang of de finishlijn omver wordt gereden als gevolg van een ongehoorzaamheid of een weigering (zonder dat de lijn wordt gepasseerd) of als gevolg van onvoorziene omstandigheden, dan wordt de vlag niet meteen teruggeplaatst. De deelnemer dient het parcours te vervolgen en de hindernis of verplichte doorgang wordt beoordeeld alsof de vlag zich op de juiste plaats bevond. De vlag moet worden teruggeplaatst voor de start van de volgende deelnemer. 
  5. Als echter een vlag die de begrenzing van de sloot of een natuurlijke hindernis (wallen en dergelijke) aangeeft en in alle gevallen waar de aard van de hindernis wordt gewijzigd door de afwezigheid van de vlag (art. 211), omver wordt gereden of omvalt na een ongehoorzaamheid of door onvoorziene omstandigheden, dan moet de jury het parcours van de deelnemer onderbreken. De tijd wordt gestopt en de vlag wordt teruggeplaatst en de tijd wordt gecorrigeerd overeenkomstig art. 232. 
  6. Bij sommige bijzondere wedstrijden mogen de start- en finishlijn in beide richtingen worden gepasseerd. In dat geval moeten ze door vier vlaggen worden begrensd en wel een rode en een witte vlag aan iedere zijde van de start en finish.