Springen Artikel 243 - Wreedheid

  1. Barreren.
    Met de term "barreren" worden alle kunstmatige methodes bedoeld, die worden gebruikt om het paard in de wedstrijd hoger of voorzichtiger te laten springen. Het is niet mogelijk om iedere mogelijke vorm van barreren te noemen, maar in het algemeen bestaat het eruit dat de deelnemer - en/of hulpen te voet, voor wiens gedrag de deelnemer verantwoordelijk is - de benen van het paard ergens mee aantikt (ongeacht waarmee of door wie) of er met opzet voor zorgt, dat het paard zelf iets raakt door de hindernis te hoog of te breed te bouwen, door het creƫren van onjuiste of verwarrende grondlijnen, door drafbomen of onderdelen van een meervoudige hindernis op een oneerlijke afstand te plaatsen, door het paard met opzet in een hindernis te trekken of te duwen, of door het op andere wijze voor het paard moeilijk of onmogelijk te maken om de hindernis te springen zonder deze te raken.
  2.  Overmatig gebruik van de zweep:
    a. De zweep mag niet worden gebruikt om door de ruiter om af te reageren. Dit gebruik is altijd buitensporig
    b. De zweep mag niet gebruikt worden na uitsluiting
    c. Het gebruik van een zweep op een paard zijn hoofd is altijd buitensporig gebruik
    d. als de gevolgen op de huid van het paard zichtbaar zijn, wordt dit beschouwd als overmatig gebruik van de  zweep.
    e. De zweep mag maximaal drie keer op rij worden gebruikt.
    f. Bij misbruik of buitensporig gebruik van de zweep door een deelnemer zal deze worden gediskwalificeerd. 
  3.  Andere vormen van misbruik
    Misbruik van een paard, in welke andere vorm ook (zoals maar niet gelimiteerd tot overgevoelig of ongevoelig maken van de ledematen, het gebruik van verboden trainingsmethodes, overmatig gebruik van de zweep, sporen en andere gevallen zoals vermeld in het Algemeen Wedstrijdreglement) is eveneens verboden en moet in voorkomend geval bestraft worden volgens deze regels.