Dressuur Artikel 120 - Wedstrijdterrein/wedstrijdring

Hieronder staan artikel 120 t/m 123 uit het Disciplinereglement Dressuur


Artikel 120 – Wedstrijdterrein/wedstrijdring

  1. Het terrein waarop of de accommodatie waarin een wedstrijd wordt gehouden, moet met inachtneming van de aard van de discipline dressuur:
    a. aan de gestelde afmetingen voldoen;
    b. een vlakke bodem (zand of gras) hebben die geschikt wordt geacht voor het houden van een wedstrijd,e.e.a. ter beoordeling van de federatievertegenwoordiger of – als deze er niet is - ter beoordeling van de jury.
  2. De wedstrijdring heeft voor de klassen B, L1, L2, M1 en M2 een breedte van 20 m en een lengte van 40 m. Voor de klassen Z1 en hoger heeft de wedstrijdring een breedte van 20 m en een lengte van 60 m. gemeten aan de binnen onderzijde van de afzetting van de ring.
  3. Voor de klassen Z1 en hoger kunnen in een 20 x 40m ring proeven worden uitgeschreven die niet voor puntenregistratie in aanmerking komen.
  4. Het hoogteverschil, over de diagonaal en in de lengterichting van de ring, van het terrein mag in geen geval meer zijn dan 0,5 m; het hoogteverschil in de breedterichting van het terrein niet meer dan 0,2 m. 
  5. Voor wedstrijden in de klassen Z1 en hoger is een ononderbroken afzetting van elke ring, met een beweegbare toegang of een vaste opening van minimaal 1 m. breed indien mogelijk bij de letter A, verplicht. 
  6. Indien een ring afgebakend wordt, dient de afbakening van de ring te bestaan  uit een laag hek (bij voorkeur wit van kleur) van ca. 0,3 m hoog. De ruimte  tussen de planken van dit hek moet zo klein zijn, dat een paardenhoef er niet door kan. Voor de klassen B t/m M2 is een afzetting toegestaan, maar niet verplicht. Het afzetten van een ring (voor alle klassen) door middel van een touw, koord, lint e.d. is vanwege veiligheidsredenen niet toegestaan. De deelnemer is zelf verantwoordelijk voor het afsluiten van de ring na zijn binnenrijden. Als de deelnemer er voor kiest de ring niet te laten afsluiten, dan wordt de ring door de jury als afgesloten beschouwd. 
  7. Voor de klassen Lichte Tour en Zware Tour geldt een voorkeur voor een voor de paardensport geprepareerde bodem. Voor selecties en kampioenschappen gelden aanvullende voorwaarden. 
  8. De letterbordjes bij de ring dienen een minimale afmeting te hebben van 20 x 25 cm. De kleur van de bordjes dient wit, die van de letters zwart te zijn, ofwel de kleur van de bordjes zwart en de kleur van de letters wit. De letters dienen zodanig van uitvoering te zijn, dat zij duidelijk zichtbaar zijn boven de  eventuele afzetting van de ring. De letters moeten - bij een ononderbroken afgezette ring - aan de buitenkant op ca. 0,5 m afstand van de afzetting staan en duidelijk aangegeven zijn; het is aan te bevelen ook een speciaal merkteken op de afzetting zelf aan te brengen op de plaats van elke letter. Voor proeven in de klasse Z1 of hoger dienen ook de letters P, R, S en V te worden geplaatst. 
  9.  De (voorzitter van de) jury neemt plaats bij C in het verlengde van de middellijn op ± 5 m. buiten de ring. Eventuele andere juryleden zitten, voor zover zij althans op de korte zijde plaatsnemen (bij H en/of M) ± 2,5 m uit de hoek, ook op ± 5 m buiten de ring. Indien zij op de lange zijde plaatsnemen zitten zij bij B en/of E, eveneens op ± 5 m buiten de ring (dit is het geval bij 5 juryleden). 
  10. Bij indoorwedstrijden moet de ring - indien mogelijk - 2 meter van het beschot af liggen en zijn afgezet zoals boven vermeld. Bij indoorwedstrijden in  accommodaties waarvan de afmetingen van de rijbaan gelijk zijn aan de voorgeschreven afmetingen van de wedstrijdring, geldt het beschot van de rijbaan als de afbakening van de ring. 
  11. Bij outdoorwedstrijden dient de afstand tussen de ringen bij de lange zijden tenminste 1 meter te zijn en bij de korte zijden tenminste 2,5 meter. 
  12. De (voorzitter van de) jury is ervoor verantwoordelijk dat tijdig voor het begin van de rubriek wordt gecontroleerd of de ring voldoet aan de reglementaire vereisten. Tekortkomingen moeten direct worden gemeld bij de wedstrijdleiding en moeten worden verholpen voordat de rubriek in de desbetreffende ring zal kunnen beginnen.

Artikel 121 – Losrijterrein

  1. Het losrijterrein mag alléén gebruikt worden voor het losrijden en heeft een minimale afmeting van: 35 m lengte en 15 m breedte. 
  2. Wanneer de grootte van het beschikbare losrijterrein in verhouding tot het aantal deelnemers beperkt is, kan de wedstrijdorganisatie aanvullende voorwaarden stellen met betrekking tot het maximum aantal deelnemers, dat tegelijkertijd van het losrijterrein gebruik mag maken. 
  3. Het losrijterrein dient te worden afgebakend; daartoe dient materiaal te worden gebruikt dat de kans op verwonding van paarden en/of deelnemers zo klein mogelijk maakt. Buiten het afgebakende losrijterrein mag door de deelnemers niet losgereden worden, tenzij de jury/toezichthouder/federatievertegenwoordiger anders beslist. 
  4. De bodem van het losrijterrein dient zo vlak mogelijk en goed verzorgd te zijn; ook tijdens de wedstrijd dient de bodem zo nodig regelmatig te worden verzorgd. 
  5. Op het losrijterrein mag voorafgaand aan of na afloop van de door de  ingeschreven deelnemer te rijden proef of proeven, uitsluitend door degene die met een bepaald paard zal starten dan wel met dit paard heeft gestart worden gewerkt. Het rijden van een paard door een ander dan de met dit paard voor de desbetreffende rubriek(en) in geschreven deelnemer is - op straffe van  uitsluiting van het paard – niet toegestaan. Onverminderd het hierboven bepaalde mogen derden (verzorgers/helpers, e.d.), in het zadel gezeten, met een paard op het losrijterrein stappen, mits dit aan een lange teugel gebeurt. De ingeschreven deelnemer is verantwoordelijk voor het gedrag van derden (verzorgers/helpers). 
  6. Het longeren van paarden is uitsluitend toegestaan, indien het losrijterrein voldoende groot is en er daartoe een speciaal gemarkeerd terreingedeelte bestemd is uitsluitend na uitdrukkelijke toestemming van de  wedstrijdorganisatie en de official belast met het toezicht op het voorterrein. In géén geval mogen andere deelnemers als gevolg van het longeren worden gehinderd.

Artikel 122 – Startvolgorde

  1. De startvolgorde van de deelnemers wordt door de wedstrijdorganisatie vastgesteld, tenzij het vraagprogramma anders aangeeft. Indien een combinatie 2 proeven rijdt bij dezelfde jury moet er tussen de eerste en de tweede proef minimaal 5 minuten tussenruimte zitten 
  2. Deelnemers, die met twee of meer paarden aan dezelfde rubriek deelnemen, hebben recht op een interval van tenminste één uur op de startlijst tussen de door hen te starten paarden. Indien dit om praktische redenen niet of slecht haalbaar is dient dit met de betrokken deelnemer tevoren te worden overlegd. 
  3.  Het is een deelnemer niet toegestaan om tweemaal met hetzelfde paard in dezelfde rubriek te starten.

Artikel 123 – Rijtijd

De tijd voor de uitvoering van de proeven wordt niet opgenomen, behalve voor de Vrije Kür op muziek en de Teamdressuur, waarvoor grenzen aan de rijtijd zijn gesteld.